- donner
- donner [donnee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 stoten ⇒ slaan2 schijnen3 vallen ⇒ geraken, vervallen4 〈+ sur〉uitkomen (op) ⇒ uitzien (op)♦voorbeelden:1 la radio donne à plein • de radio speelt op volle geluidssterktela publicité donne à plein • de reclame loopt op volle toeren〈figuurlijk〉 donner de la tête contre le mur • met zijn hoofd tegen een muur lopenil me donne sur les nerfs • hij werkt op mijn zenuwen2 le soleil donne dans la pièce • de zon schijnt in de kamerdonner dans l'oeil à qn. • iemand verblinden, bekoren3 〈informeel〉 donner dedans • erin stinkendonner dans le ridicule • zich belachelijk makendonner dans le snobisme • zich snobistisch gedragen4 porte qui donne sur la rue • deur die op de straat uitkomt→ piègeII 〈overgankelijk werkwoord〉1 geven ⇒ verstrekken, veroorzaken2 opbrengen ⇒ produceren3 schatten ⇒ toekennen4 verklikken ⇒ aangeven♦voorbeelden:1 donner les cartes • de kaarten uitdelenje vous en donne mille francs • ik bied u er duizend frank voordonner lecture de qc. • iets voorlezendonner sa maladie à qn. • iemand met zijn ziekte besmettendonner une pièce de théâtre • een toneelstuk brengendonner qc. par testament • iets vermakenen donner à qn. pour son argent • iemand de volle maat gevendonner à entendre • te verstaan gevendonner qc. contre, pour qc. • iets ruilen voor iets andersje vous le donne en dix, cent, mille • ik geef het u te radenje vous le donne pour ce que ça vaut • als ik lieg, dan lieg ik in commissie2 donner des fruits • vrucht dragencela n'a pas donné grand-chose • dat heeft niet veel opgeleverdce pays a donné maints grands hommes • dit land heeft veel grote mannen voortgebrachtcette terre donne beaucoup • deze aarde is vruchtbaar3 quel âge me donnez-vous? • hoe oud schat u mij?donner du directeur à qn. • iemand met directeur aansprekenon lui donne une grande fortune • men zegt dat hij zeer rijk isIII se donner 〈wederkerend werkwoord〉1 〈+ à〉zich wijden (aan) ⇒ zich opofferen (voor)2 zich, elkaar geven3 gegeven worden4 〈+ pour〉zich uitgeven (voor)♦voorbeelden:2 se donner du mal, de la peine • zich moeite gevense donner un roi • een koning kiezense donner du bon temps • zich amuseren, het ervan nemens'en donner • zich goed vermaken1. v1) geven2) veroorzaken3) produceren4) toekennen5) verklikken6) stoten, slaan7) schijnen8) vallen9) uitzien (op)2. se donnerv1) zich opofferen (voor)2) zich/elkaar geven3) gegeven worden4) zich uitgeven (voor)
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.